Nieuws

Roodborsttapuit doet het beter in het duin dan op de hei

Vorige week verscheen een artikel waarin ik uit de doeken doe in hoeverre de broedbiologie van een algemene insecteneter, de roodborsttapuit, verschilt tussen twee erg verschillende habitats: mineraalarme, zure heidevelden en mineraalrijke, basische kustduinen. De aanleiding voor dit onderzoek was de gedachte dat insecten afnemen als gevolg van verzuring en vermesting in van nature mineraalarme habitats zoals heidevelden, maar veel minder afnemen in door calcium gebufferde duinen.

Het blijkt dat het leven voor roodborsttapuiten op de hei minder rooskleurig is dan in de duinen: de vogels leggen er minder eieren per nest, het gewicht van de nestjongen is er lager en varieert sterker gedurende het seizoen. Het dieet dat de jongen kregen verschilt ook, met name door het veel kleinere aandeel rupsen dat op de hei gevoerd wordt. Ondanks de verschillen in voedsel worden nestjongen in beide habitats even vaak gevoerd en ook zoeken ouders in beide habitats even ver van hun nest naar voedsel voor de jongen: dit alles wijst op een geringere voedselkwaliteit op de hei.

Maar is dit nou een gevolg van verzuring en vermesting? Dat is vooralsnog onbekend, omdat onbekend is in hoeverre er van nature al verschillen zijn tussen beide habitats, waardoor het niet mogelijk is om de broedbiologische verschillen in verband te brengen met extra door mensen veroorzaakte verzuring. Ik zeg: op naar minder verzuurde en vermeste heidevelden om het onderzoek daar als referentie te herhalen!

Insecteneters in de plus in het duin, zaadeters in mineur

De publicaties over sterk afgenomen insectenaantallen stromen binnen, maar in hoeverre insecteneters in de knel komen is niet duidelijk. Voor natuurgebied het Noordhollands Duinreservaat hebben we ontwikkelingen van insectenetende vogels en zaadeters bekeken en gepubliceerd in het tijdschrift Limosa, en wat bleek? Grosso modo zijn de aantallen insecteneters met 72% toegenomen en hun gezamenlijke gewicht met 12%. Deels komt dit misschien door het ouder worden van struwelen en bossen. Zaadeters daarentegen zijn met 16% afgenomen en hun gezamenlijk gewicht zelfs met 63%. Dit wordt verklaard door de achteruitgang van duiven: niet alleen van de zomertortel, maar ook van houtduiven: omdat houtduiven ook in de naburige Amsterdamse Waterleidingduinen achteruitgaan is de vraag die uit ons werk voortkomt: wat is er toch met houtduiven aan de hand? Voer voor verdere studies!

Nachtegalen en beheer

Nachtegalen in Meijendel zijn gebaat bij een lichte vorm van begrazing, concludeer ik in het laatste nummer van Holland’s Duinen. Te veel ondergroei hindert hen bij voedselzoeken, te weinig ondergroei in struwelen hindert hen door een gebrek aan nestgelegenheid. Een mooi onderzoek, waarbij zowel de broedecologie werd onderzocht (met nadruk op het voedsel), als landschappelijke vereisten en hoe daar met beheer op kan worden ingesprongen. Door te kijken met de grote donkere ogen van deze zo mooie vogel begrijpen we het voorkomen in de duinen wat beter.


Lange dagen

Lang en mooi zijn de dagen nog steeds in het veld. Een paar impressies van mijn bezigheden: als een zeldzame loofzanger kijkt een jonge vuurgoudhaan over de rand van zijn nest (links), veldleeuweriken van een paar dagen oud zijn eigenlijk onherkenbaar als vogels, getweeën rustend op een niet-uitgekomen ei (rechtsboven) en een legsel van de tjiftjaf die nu het tweede nest heeft (rechtsonder). Daarnaast nog fitis, paapje en tapuit, maar met meer foto’s wordt de compilatie maar zo-zo! De volgende keer…

Landschappen

Ooit onderzocht ik alleen vogelvragen in het open grijze duin, maar tegenwoordig begeef ik me in een veelvoud aan landschappen, daar waar maar interessante vragen liggen over het voorkomen van insectenetende zangvogels! Van bossen met vuurgoudhanen (nest bij de rode stip) tot agrarische graslanden waar het nest van de roodborsttapuit in het greppeltje zowel het maaien als de verwijdering van paaltjes heeft doorstaan, en van meidoornrijke struwelen in Meijendel waar de fitis broedt tot geliefde heidevelden waar ik kletsnat regende maar wél het nest vond van de roodborsttapuit. Waarom zijn deze soorten algemener of zeldzamer dan nauwverwante soorten, of waarin verschillen landschappen waardoor dezelfde soort in verschillende aantallen broedt? Zijn verschillen natuurlijk of verergerd door milieufactoren en welke rol kan terreinbeheer spelen? Interessante kost, maar niet eenvoudig!

Koninkjes

Wat zijn ze mooi en wat zijn ze moeilijk te vinden! Nesten van onze kleinste vogels, de goudhaan en vuurgoudhaan, prachtig hangend in fijnspar of taxus. Goudhanen gaan achteruit, ook hier zonder dat we precies weten waarom. En vuurgoudhanen zijn gewoon heel erg mooi! Van beide weten we nauwelijks iets over de basis: legselgrootte en nestsucces. Beetje hobbyen voor het veldseizoen losbarst met het doorlopend onderzoek aan fitis en tjiftjaf, aan veldleeuwerik en roodborsttapuiten, en aan het paapje. Laat maar komen!

Broedbiologie paapje

Fijn artikel in Ardea, al zeg ik het zelf, over de broedecologie van het zo mooie paapje in enkele Drentse broedgebieden, samen met Willem van Manen van Sovon Vogelonderzoek Nederland. Hoe leeft het dier in natuurgebieden? Als leuke bijvangst ontdekten we dat de legdatum niet vervroegd is de afgelopen halve eeuw -in tegenstelling tot bij een heleboel andere zangvogels. En waarom is i zo veel zeldzamer dan de verwante roodborsttapuit?

Broedbiologie nachtegalen in Meijendel

Nachtegalen zijn algemene broedvogels van de Nederlandse duinen en befaamd door hun prachtige zang. Gek genoeg is van hun doen en laten in de broedtijd maar weinig bekend, in tegenstelling tot van hun zang. Vermoedelijk speelt de lastige zichtbaarheid van deze prachtige vogels een grote rol, om van de nog lastiger te vinden nesten maar te zwijgen! Eens te meer redenen om roodstaartige nachtegalen onder de leop te legge, gefinancierd door Dunea. In dit nieuwe artikel in Limosa ga ik in op de broedbiologie aan de hand van 29 gevonden nesten -dat was hard werken!

Graspieper-koekoeken krijgen weinig voedsel

Tekening: Jos Zwarts

Jonge koekoeken wordt een onstilbare honger toegedicht, waardoor gastouders veel meer voedsel moeten aanslepen dan bij een broedsel van hun eigen jongen -zo gaat het verhaal. Maar is dat wel waar? In een net uitgekomen artikel in Ardea laat ik zien dat een jonge ‘graspieperkoekoek’ niet meer, maar juist minder vaak wordt gevoerd dan een broedsel graspiepers! En toch wordt hij zwaarder: hoe kan dat?